
Ode aan de rijwoning
Met deze publicatie opent het Architectuurplatform Gent een onafhankelijke stadsredactie. In de geest van een webmagazine maken we ruimte voor reflecties, verhalen en essays over de stad van morgen. Architect en onderzoeker Julie Mabilde bijt de spits af. Zij schreef een persoonlijke ode aan de rijwoning, als fundament van ons stedelijk leven.
Bouwsteen van de stad
Het karakter van onze steden, en van Gent in het bijzonder, wordt in grote mate bepaald door de negentiende-eeuwse rijwoningen. De stedelijke morfologie is onlosmakelijk verbonden met de historische dominantie van eengezinswoningen: rijwoningen gebouwd aan de randen van gesloten bouwblokken, op smalle en langgerekte percelen van gemiddeld zes meter breed. Vele van die negentiende-eeuwse rijwoningen staan er vandaag nog steeds. Generatie na generatie maakt de rijwoning tot hun thuis, telkens opnieuw zetten de nieuwe bewoners dat eenvoudige model naar hun hand. Er zijn weinig woningtypes die even aanpasbaar, even makkelijk toe te eigenen zijn als de rijwoning.
Die negentiende-eeuwse rijwoning, vaak een variant op hetzelfde basisplan met tussen de twee gemene muren twee of drie achter elkaar gelegen ruimtes, biedt een aantal basiskwaliteiten voor de bewoners én voor de stad en de publieke ruimte waar ze deel van uitmaakt: het zijn doorzonwoningen met een helder onderscheid tussen de publieke straatzijde en de intiemere achterzijde; ze zijn aantrekkelijk voor heel verschillende gezinssamenstellingen en woonculturen omdat je de kamers van de rijwoning naar wens gescheiden kan houden of samenvoegen tot grotere open leefruimtes; ze beschikken over een private tuin of koer aan de achterzijde; en het bewoonde gelijkvloers zorgt voor een levendige plint aan de straatzijde. De rijwoning is, als onderdeel van het gesloten bouwblok, ook de basisbouwsteen van onze kleinschalige, Belgische stedenbouw.
Een eigen lapje grond
Voor de reeks Zuidzee van uitgeverij Public Space werk ik aan een boekje dat een ode aan de rijwoning moet worden, en dat later dit jaar zal verschijnen. Een ode aan dit model van de eigen woning lijkt een anomalie in tijden waar collectiviteit in architectuurmiddens bovenaan de agenda staat. Met het zogenaamde verlangen van de Vlaming naar een eigen huis op een eigen lapje grond moet komaf gemaakt worden, en architecten pleiten voor gestapeld en collectief wonen als alternatief. In het stadsessay Huisje Tuintje voert ook de Gentse stadsbouwmeester een pleidooi voor nieuwe woonmodellen die beter passen bij de stad van vandaag en morgen. Maar het is net mijn bedoeling om de kwaliteit, en de veelzijdigheid, van de rijwoning weer onder de aandacht te brengen, en het potentieel van de rijwoning om de woondroom van Vlamingen waar te maken in tijden van ruimtelijke schaarste. Het is immers opvallend om vast te stellen dat van alle grondgebonden woningen die in Vlaanderen nieuw gebouwd werden sinds 1995 slechts een klein deel uit rijwoningen bestaat. Van alle huisje-tuintje-woondromen, van alle grondgebonden woningen, is de rijwoning de meest duurzame — en toch kenden vooral de vrijstaande woningen en de halfopen woningen een grote groei, ondanks de ambities van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen om de resterende open ruimte maximaal te beschermen en de steden te herwaarderen.
De cijfers voor Gent zien er ietwat anders uit. Het aandeel rijwoningen is in een stad als Gent, uiteraard, veel groter dan het Vlaamse gemiddelde, maar de casus Gent contrasteert ook met bijvoorbeeld die andere grote Vlaamse stad, Antwerpen. Terwijl daar het aantal rijwoningen in de laatste drie decennia met meer dan een tiende daalde, is in Gent in dezelfde periode het aantal grondgebonden woningen nog licht gestegen. Hoewel ook het aantal appartementen in Gent in diezelfde periode bijna verdubbelde, blijft Gent bij uitstek de stad van de rijwoningen, en is ze wellicht net daarom zo geliefd bij gezinnen.
Ode aan het negentiende-eeuwse archetype
Maar niet alle rijwoningen zijn per definitie kwaliteitsvolle woningen. Mijn ode aan de rijwoning begon met een fascinatie voor de archetypische negentiende-eeuwse rijwoning die een aantal kwaliteiten heeft die vandaag de dag niet meer in alle nieuwe rijwoningen terug te vinden zijn: hogere plafonds, woningen met enige overmaat – met kelders en zolders, en met leef- en slaapruimtes die op verschillende manieren in te richten en te gebruiken zijn, een goede overgang van de publieke straat naar de private woonruimte die – dankzij een paar treden hoogteverschil – toch ook de privacy van de ruimtes vooraan het huis garandeert, … Die basiskwaliteiten worden in nieuwbouwwoningen niet steeds gerespecteerd, wat hen ook minder aanpasbaar maakt aan nieuwe woondromen.
Vernieuwing in de verbouwing
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het vooral verbouwingen van die oudere, negentiende-eeuwse, rijwoningen zijn die de architectuurpublicaties en weekendbijlages van kranten halen. Gerenoveerde rijwoningen zijn een springplank voor jonge architecten die met veranderende woonwensen aan de slag gaan en steeds nieuwe manieren bedenken om achtergevels open te breken, rommelige aanbouwsels weg te halen, licht tot diep in de woning te trekken, woningen op te toppen met extra dakverdiepingen, de toegang tot de woning en de voorkamers te herdenken, of te grote rijwoningen om te vormen tot een kangoeroewoning of op te delen in twee kleinere gezinswoningen.
Een veranderend bouwheerschap
De belangrijkste innovaties in de rijwoning gebeuren in opdracht van particuliere bouwheren. Nog los van het feit dat een eigen woning verbouwen lang niet voor iedereen betaalbaar is, veranderde ook dat opdrachtgeverschap de afgelopen jaren. Het stereotiep van de Belg met de baksteen in de maag verdwijnt langzaamaan. Voor nieuwbouwwoningen treden steeds minder bewoners zelf op als bouwheer, en de vraag is welk soort opdrachtgeverschap daarvoor in de plaats komt. Wanneer je slechts de keuze hebt tussen zelf (ver)bouwen of een kant-en-klare woning kopen, zorgt dat voor een verarming in het woonaanbod. Voor een diversiteit aan woonvormen – belangrijk voor elke stad! – is dus ook een diversiteit aan bouwheren en woonmodellen nodig.
Wonen in een verdichtende stad
Hoewel private ontwikkelaars af en toe nog wel nieuwe rijwoningen bouwen, in grotere gemengde ontwikkelingen met ook gestapelde groepswoningen, blijft er weinig ruimte over voor nieuwe wijken. Het wonen van de toekomst zal zijn plek in de stad moeten vinden door transformatie, inbreiding en verdichting van het bestaande bebouwde weefsel.
Dat bestaande stedelijke weefsel wordt – net omdat de grondgebonden woning op het eigen perceel er de maat heeft bepaald – gekenmerkt door kleinschaligheid en een kleine korrel. In de negentiende-eeuwse bouwblokken (van voornamelijk rijwoningen) en de twintigste-eeuwse verkavelingen (van vrijstaande woningen) heeft dat fijnkorrelige weefsel anders vorm gekregen, en ze vragen ook om andere ontwerpstrategieën om in die gesloten of open bouwblokken in of uit te breiden, op te toppen of op te delen, hoger of dieper te bouwen.
Verdichten in die bestaande weefsels vraagt ook omzichtig opereren om de kwaliteiten ervan — het delicate evenwicht tussen voor- en achterkant, tussen publiek en privaat — niet te verliezen. Het vraagt om vernieuwing in de woontypologieën en plattegronden, maar ook in de stedenbouwkundige constellaties.
Het belang van de tussenruimte
In een gesloten bouwblok met rijwoningen is het onderscheid helder: de buitenkant van het bouwblok is publiek, de tuinen aan de binnenzijde zijn privaat. In denser wordende stedelijke woonomgevingen, waar we steeds collectiever gaan bouwen en wonen, wordt de onbebouwde ruimte tussen de gebouwen, in al haar vormen en schakeringen, steeds belangrijker. Voor het samenleven met elkaar, maar ook in functie van biodiversiteit en klimaatadaptatie.
De architectuuropleiding van Luzern maakte een mooi boekje met de titel Vokabular des Zwischenraums dat toont hoe die tussenruimte zowel privacy moet bieden als een gevoel van gemeenschap of betrokkenheid. En dat het ontwerp en de dimensionering van die tussenruimtes, de porositeit of doorwaadbaarheid van de bouwblokken, de verhouding tussen private terrassen en de gedeelde tuinen, de manier van binnenkomen en hoe je je van de publieke ruimte naar de private woonruimtes beweegt, een woonomgeving benepen of beklemmend dan wel geborgen kan doen aanvoelen.
De rijwoning van morgen
Aan het eind van mijn ode aan de rijwoning stel ik me de vraag wat de rijwoning van de toekomst is. Welk ‘basistype’ zoals de rijwoning dat was – en nog steeds is – even toe-eigenbaar en aanpasbaar is, maar op maat van veranderende gezinnen en woonwensen. Wellicht ligt het antwoord niet in één woontype, maar in de optelsom van vele woningtypes waarin aan de slag gegaan wordt met de kwaliteiten van de rijwoning, en waarin toch ook nog een stukje van die oude cultuur van zelf (ver)bouwen vervat zit. Want dat raakt voor mij aan de essentie van wat wonen is: geen standaard, kant-en-klaar product dat je koopt of huurt, maar iets wat je je eigen moet maken.